zaterdag 10 november 2012

Fantasy Strijd Brugge 2012

Afgelopen week kreeg ik de uitslag binnen van de schrijfwedstrijd Fantasy Strijd Brugge 2012. Dit is de enige wedstrijd die ik ooit heb meegemaakt waarbij je van elk jurylid persoonlijk commentaar krijgt en waarbij alle verhalen op een ranglijst terechtkomen. Ik vind dit ontzettend leuk en waardeer het vele werk wat de jury hieraan gehad moet hebben enorm, maar kan me ook voorstellen dat het minder leuk is als blijkt dat je op nummer 213 terecht bent gekomen en dus allerlaatste bent geworden. Dat was bij mij echter gelukkig niet het geval. In de rangschikking stond ik op nummer 31, waar ik erg tevreden mee ben. Gewoonlijk schrijf ik immers geen fantasy-verhalen en ik had geen idee of de jury mijn verhaal überhaupt wel als fantasy zou beschouwen. 
De eerste twintig verhalen zijn in een bundel geplaatst en daarnaast heeft Alex de Jong, een van de juryleden, nog zeven andere verhalen uitgekozen die ook in de bundel staan. Ik hoor daar nét niet bij, want ik stond bij hem op nummer 27. Twee andere juryleden waren wat minder positief, maar ik ben allang blij dat drie juryleden mijn verhaal wél konden waarderen. Want bij Peter Schaap stond ik op de negende plaats en bij Mel Hartman zelfs op de derde. Reden genoeg om mijn verhaal op mijn blog te posten dus.

Het blauw van bosbessen

Jarenlang is hij omringd geweest door mannen. Daardoor is hij mannelijker geworden dan een man ooit zou kunnen worden. Hij rekt zich uit en spant zijn spieren. Rent de fabriek uit. Het is geen vluchten. Als man heb je niets te vrezen.

Wat hij zich herinnert:
- dat zijn moeder een druppende kraan dichtdraaide, terwijl hij net van het ritme in zijn hoofd een liedje maakte. Hoe zijn moeder hem daarna over zijn haren aaide en tegen hem zei dat hij nu écht moest gaan slapen.
- dat hij tijdens de lessen op school briefjes uitwisselde met zijn beste vriendin. Dat ze vaak gesnapt werden en dan lange opstellen moesten schrijven over het gevaar van… Nee, dat herinnert hij zich niet. En ook niet wat er op die briefjes had gestaan.
- dat hij tijdens schoolkamp samen met zijn beste vriendin de slaapzaal uit sloop om buiten bosbessen te plukken. Iedereen weet dat het ’s nachts eten van bosbessen ervoor zorgt dat je later gelukkig wordt. 
- dat ze de bosbessen nooit bereikten, omdat de mannen ineens opdoken en hen meenamen. Hij weet niet meer waarom. En wat ze met hem deden. Hij weet alleen dat hij zich nu bevrijd heeft.

Er groeit een baby in zijn buik.

Hij stopt met rennen. Het is nacht. De straten liggen er verlaten bij. Een stapel kranten ligt vergeten in een portiek. ‘Opnieuw zware strijd in Ngori: zes doden’. ‘Gezocht: Länka (14 jaar) en Mïrè (15 jaar). Menga-ontvoering wordt gevreesd.’ Hij wendt zijn blik af. Hij weet niet waar Ngori ligt. Hij kent Länka en Mïrè niet. Dus hebben deze berichten niets met hem te maken. Toch komen de kranten hem goed van pas. Hij kruipt in het portiek en bedekt zich ermee. Even later valt hij in slaap.

Hij wordt wakker als iemand de deur probeert te openen. De deur port hinderlijk in zijn rug. Meteen schiet hij overeind. Legt beschermend zijn armen over zijn buik en luistert naar de conversatie die zich boven hem afspeelt.
‘Wat is dat nou?’ Een vrouwenstem.
‘Een zwerfster. Ze is zwanger.’ Een andere vrouwenstem.
‘Ze zal toch niet…?’
‘De Menga’s? Ik vrees van wel.’
‘Hoe zou ze ontsnapt zijn?’
‘Maakt dat wat uit? Het is haar gelukt. Ze zal haar baby wel hebben willen beschermen.’
‘Het is barbaars hè… Hoe ze die jongens opleiden tot soldaat. Ze laten omkomen bij Ngori. Alsof het niet ook hún zonen zijn.’
‘En hun dochters dan…’
Een huivering.
Hij begrijpt niet waarom de twee mensen zo’n persoonlijk gesprek hebben over iemand terwijl ze kunnen zien dat hij in hun portiek zit. Dus staat hij op, veegt de kranten van zich af en loopt weg.

Wat hij zich herinnert:
- dat hij een keer van school thuiskwam en zijn vader huilend aantrof. Zijn moeder was nog niet thuisgekomen. Hij had een tekening gemaakt van hoe zijn moeder ontvoerd werd. Zijn vader had hem een klap gegeven. Was verder gegaan met huilen. Daarna was zijn moeder thuisgekomen. Ze was verdwaald in het bos, maar had wel bosbessen meegebracht.
- dat zijn moeder hem de volgende dag leerde hoe hij met behulp van de sterren, de maan en de zon altijd de weg naar huis terug zou kunnen vinden. De dag ervoor was het bewolkt geweest.
- dat hij samen met zijn beste vriendin een vuurtje stookte in het parkje bij hun straat en dat ze  elkaar plechtig beloofden altijd bevriend te blijven. Dat toen een schuurtje vlam vatte en de hele straat moest helpen om het vuur te blussen. De ouders van zijn beste vriendin hadden hun dochter verboden om contact met hem te hebben, maar daar hadden ze zich niets van aangetrokken.
- dat hij zijn beste vriendin nu achtergelaten heeft bij de mannen.

Een van de vrouwen is hem achternagekomen. Ze roept: ‘Wacht even!’, maar hij negeert haar. Hij wil niet dat ze hem vraagt wat hij daar in dat portiek deed. Misschien wil ze geld van hem zien en dat heeft hij niet. Hij wil gaan rennen, maar de baby trapt protesterend tegen zijn buik, zodat hij het bij snelwandelen moet houden. ‘Wacht nou even!’ roept de vrouw opnieuw. Hij wandelt stug door. Aan het einde van de straat staat iemand met een blauwe jas. Even denkt hij dat diegene hem kan helpen om van de opdringerige vrouw af te komen, maar als de blauwjas zich omdraait, weet hij dat het andersom moet zijn. Alleen is het dan al te laat.

Wat hij zich herinnert:
- dat hij opstellen moest schrijven over de mannen van Menga, die herkenbaar zijn aan hun blauwe jas. Volgens zijn moeder dragen ze blauwe jassen zodat hun lichtblauwe gelaatskleur minder opvalt. 
- dat het altijd warm was in de fabriek. Te warm voor kleren, te warm om te rennen.
- dat hij een dochter baarde.
- dat hij nu geen dochter meer heeft.
- dat jongens nooit meegenomen worden door de Menga’s.

De man in de blauwe jas komt naar hem toe. Grijpt zijn pols. Er ontstaat een conversatie.
‘Zo mevrouw, waar gaat u naartoe?’
‘Ik ben een man.’
‘U bent zwanger.’
‘En een man.’
‘Het is hier veel te koud voor u. Zal ik u meenemen naar waar u vandaan komt?’
‘Ik ben een man.’
Vanuit de verte komen andere blauwjassen aangerend. Hij probeert zijn pols los te rukken. Het lukt. Omdat hij een man is. Mannen zijn sterk. De man doet opnieuw een greep naar zijn arm, maar hij struikelt achteruit. Keert zich om. Probeert weg te rennen. Schreeuwt ondertussen: ‘Ik ben een man! Ik ben een man!’ Hij blijft schreeuwen, totdat hij ineens onder zijn oksels wordt vastgepakt en meegesleept. 

Terwijl hij wordt weggesleept, praten er allerlei mensen door elkaar.
‘Ze denkt dat ze een man is.’
‘Zelfbescherming…’
‘We waren net op tijd.’
‘Snel, leg haar op deze bank.’
Hij wordt op een bank gelegd. Iemand gaat naast hem zitten. Praat tegen hem.
‘Rustig nu maar, hier ben je veilig. Wij gaan je helpen. Je hoeft niet meer terug naar de fabriek. Je mag je kind zelf houden. Wij zullen voor je zorgen.’

En hij weet:
- dat als het een jongen wordt, hij niet naar de oorlog wordt gestuurd.
- dat als het een meisje wordt, ze niet wordt vermoord.
- dat hij niet meer omringd is door Menga’s.
- dat hij vanaf nu altijd op zal letten als hij les krijgt.

Ergens drupt een kraan. De baby schopt met het ritme mee. Als het een meisje wordt, noemt ze haar Länka. Of Mïrè.

woensdag 11 juli 2012

Dichters in de Prinsentuin

Van 25 juli tot en met 27 juli is er in Groningen weer het poëziefestival Dichters in de Prinsentuin. Net als in 2009 zal ik hierbij optreden. Meer informatie over dit festival vind je hier: http://www.dichtersindeprinsentuin.nl/

Alvast een voorproefje om in de stemming te komen:


Zus en zo

In de brievenbus zitten kakkerlakken waardoor je de krant
niet durft te pakken. Je besluit het slabestek te gebruiken
en beseft dat je vanavond geen salade zult eten. Je zus komt op bezoek,
ze zal genoegen moeten nemen met rijst en gehakt. Buiten
worden kalveren verliefd op strohalmen.

En je weet dat morgen de krant weer naar een ander vod papier
zal verwijzen en dat het te maken heeft met de tijd die verstrijkt.
Je raakt verstrikt in de berichten over gewichtige meneren en ontvoeringen
waarvan je in vervoering raakt, waarna je je verslikt in de slok water
die je jezelf toestond om te drinken: iedereen moet zuinig zijn,
behalve op zichzelf.

zondag 6 mei 2012

Helemaal gelukkig word je nooit

Samen ben je minder alleen van Anna Gavalda is een van mijn favoriete boeken. Dat komt voornamelijk door de stijl. De manier waarop zij dialogen weergeeft en de durf waarmee ze het beletselteken (...) gebruikt, vind ik echt fantastisch. Toch kan het niet alleen de stijl zijn die me zo aanspreekt in Samen ben je minder alleen. In Helemaal gelukkig word je nooit wordt min of meer dezelfde stijl gebruikt en toch sprak deze roman me veel minder aan. Sterker nog: in eerste instantie las ik het boek niet eens uit. Inmiddels heb ik echter een tweede, succesvollere poging ondernomen. En ja, de stijl vind ik nog steeds mooi, maar in Helemaal gelukkig word je nooit is het misschien iets te veel van het goede. Ik had soms moeite om te begrijpen vanuit welk perspectief er werd geschreven, over wie het nu precies ging en waar het verhaal zich op dat moment afspeelde. Jammer. Misschien ligt het er ook aan dat Samen ben je minder alleen over een jonge vrouw gaat en Helemaal gelukkig word je nooit over een architect van bijna vijftig. En toch... Halverwege het boek begint het verhaal te leven en wordt het ineens waard om gelezen te worden. Dan is er ook wat minder architectengeneuzel en wat meer interessante dialoog. Ja, Anna Gavalda kan schrijven, maar ik hoop toch dat ze bij haar volgende roman weer iets meer rekening houdt met de leesbaarheid. Zonder haar eigen stijl te verliezen, want ik blijf het fantastisch vinden dat haar personages geregeld '...' als antwoord geven.

dinsdag 24 april 2012

Beleef de lente 2012

Net als vorig jaar volg ik Beleef de lente. Vorig jaar schreef ik er al een gedicht over, maar omdat dit jaar zo geheel anders is dan het vorige jaar, schreef ik er nu opnieuw een.



Beleef de lente 2012

De slechtvalken vechten dag en nacht door.
Ze jagen op duiven, ze jagen vooral de kijkers
de stuipen op het lijf.

De slechtvalken vochten en de kijkers gaan
elkaar te lijf. Terwijl Pa hardnekkig blijft broeden
en hoopt dat zijn vrouw in beeld komt als hij
buiten beeld is, stromen de vragen en vloeken
over het scherm. Om zichzelf te beschermen
werpen ze blikken op de steenuil en de ooievaar,
waar minder gevaar heerst. Ze proberen zich
te beheersen, de vreemde valk probeert dat niet.
Ze zet haar snavel in de eieren en geeft Pa
het bevel om te vertrekken.

De kijkers luisteren niet naar bevelen, het kan ze
nu niets meer schelen en alles is geoorloofd
zolang de valken maar niet van hun toekomst
worden beroofd. Ergens in een opvang bidt
een valk voor een behouden thuiskomst.

maandag 19 maart 2012

Gedichtenwedstrijd Bibliotheek Utrecht

Voor het volgende gedicht kreeg ik een eervolle vermelding van Ingmar Heytze bij de gedichtenwedstrijd van de Bibliotheek Utrecht:

Overval

Je zei: ‘Je kunt me altijd bellen’ en ik dacht:
je kunt me nog veel meer vertellen,
omdat ik jou niet wilde storen in de nacht,
als je aan het wachten bent
op wanneer eindelijk je gedachten vertragen
omdat er zand in je ogen wordt gestrooid.

Er is geen enkele reden om iemand te bellen
die niet kan slapen omdat je mensen wakker kunt maken
zelfs als ze met open ogen de lijnen van hun dekbed bestuderen
en de tafel van zestien uit hun hoofd proberen te leren,

zo bleek toen de telefoon rinkelde
en ik ineens jouw stem hoorde.
Ik had gedacht dat ik wakker was
maar toch kon ik jouw woorden niet verstaan,
kon ik het niet aan om te moeten denken
over hoe ik je kon helpen
met je fiets die kapot was
en de jas die je kwijt was
en de bus die niet ging en
nee, het ging niet.


Hoewel je op zich niet echt iets aan een eervolle vermelding hebt, ben ik er toch blij mee. Voornamelijk omdat ik blij ben dat ik weer eens een gedicht geschreven heb. En ook omdat er toch 131 inzendingen waren en maar twee eervolle vermeldingen. Nicole kreeg de andere, erg toevallig. Ik keerde dus tevreden huiswaarts.

De overige inzendingen en een verslag van de wedstrijd zijn hier te lezen: http://www.bibliotheekutrecht.nl/nl/home/Actueel/Agenda/maart-2012/boekenweek-2012/ingezonden-gedichtenVooral de inzendingen van Nicole Teunissen en Liesbeth Hemelsoet vind ik aan te raden.

zaterdag 10 maart 2012

Brommer

Mina’s ouders waren heel slim. Ze wisten alles. Dat je tanden zwart worden van drop. Dat Sinterklaas niet bestaat. Dat mensen op brommers gevaarlijk zijn.
Mina had gevraagd: ‘Wat is een brommer?’ Haar vader had gezegd dat ze niet van die domme vragen moest stellen.
Mina’s vader vond veel vragen dom. Dat kwam omdat hij zelf zo slim was.

Mina liep over straat. Het was koud. Dat was niet erg. Ze droeg een das. Haar moeder wist dat je een das moest dragen als het koud was. En een muts. Vandaag droeg Mina geen muts. Gisteren wel. Maar Johan had haar muts van haar hoofd getrokken. En ook een paar haren. Ze had moeten huilen. Johan had gezegd: ‘Sorry van de haren.’ Maar haar muts had hij niet teruggegeven. Johan vond dat mensen alleen een muts moesten dragen als het vroor. Of als er sneeuw lag. Johans ouders waren minder slim dan Mina’s ouders. Toen Johan jarig was, had hij drop uitgedeeld.
Mina zag Johan. Hij had haar muts opgezet. Het zag er stom uit. Het was een roze muts. Ze zei: ‘Geef mijn muts terug.’ Ze zei het aardig. Haar moeder had gezegd dat het belangrijk was om altijd aardig te zijn. Johan schudde zijn hoofd. Hij stak zijn tong uit. Draaide zich om en rende weg. Mina riep: ‘Geef mijn muts terug!’ Het was moeilijk om aardig te roepen. Alweer moest ze huilen.

Er klonk een dreun. Mina keek op. Johan lag op de grond. Hij was tegen een jongen aangebotst. Ze hoopte dat haar muts niet vies geworden was. Haar vader zei altijd dat schone kleren heel belangrijk waren. Johan krabbelde overeind. ‘Waarom rijd jij tegen mij aan?’, schreeuwde hij. ‘Met je stomme brommer. Kun je niet uitkijken?’
De jongen pakte Johans arm. ‘Jij loopt zo de straat op. Je moet zelf beter uitkijken.’
Mina liep naar hen toe. Ze zag dat de jongen een brommer had. Tenminste, ze dacht dat het een brommer was. Een blauwe brommer. ‘Dat is mijn muts’, zei ze.
De jongen griste de muts van Johans hoofd. ‘Je moet geen dingen van meisjes stelen’, zei hij. En hij spuugde vlak naast zijn voeten. Toen gaf hij de muts aan Mina. Ze zette de muts op haar hoofd.
‘Dankjewel’, zei ze. De jongen glimlachte.
Johan klopte zijn kleren af. Hij wilde weggaan, maar de jongen hield hem tegen. ‘Eerst je excuses aanbieden.’
‘Sorry’, zei Johan.
‘Maakt niet uit’, zei Mina. Haar vader had haar geleerd om mensen die spijt betuigden altijd te vergeven. Johan had duidelijk spijt. Hij wreef over zijn arm en rilde. Waarschijnlijk had hij het koud. Nu had hij geen muts meer.

Johan liep weg. Mina en de jongen bleven achter. ‘Ik heet Ilias’, zei de jongen. ‘En jij?’
‘Mina.’ Ze was in de war. De jongen had haar gered. Terwijl hij een brommer had. Het klopte niet.
‘Waarom heb jij een brommer?’
‘Dit is geen brommer.’
‘Niet?’
‘Dit is een scooter.’
Mina glimlachte naar hem.