zaterdag 10 maart 2012

Brommer

Mina’s ouders waren heel slim. Ze wisten alles. Dat je tanden zwart worden van drop. Dat Sinterklaas niet bestaat. Dat mensen op brommers gevaarlijk zijn.
Mina had gevraagd: ‘Wat is een brommer?’ Haar vader had gezegd dat ze niet van die domme vragen moest stellen.
Mina’s vader vond veel vragen dom. Dat kwam omdat hij zelf zo slim was.

Mina liep over straat. Het was koud. Dat was niet erg. Ze droeg een das. Haar moeder wist dat je een das moest dragen als het koud was. En een muts. Vandaag droeg Mina geen muts. Gisteren wel. Maar Johan had haar muts van haar hoofd getrokken. En ook een paar haren. Ze had moeten huilen. Johan had gezegd: ‘Sorry van de haren.’ Maar haar muts had hij niet teruggegeven. Johan vond dat mensen alleen een muts moesten dragen als het vroor. Of als er sneeuw lag. Johans ouders waren minder slim dan Mina’s ouders. Toen Johan jarig was, had hij drop uitgedeeld.
Mina zag Johan. Hij had haar muts opgezet. Het zag er stom uit. Het was een roze muts. Ze zei: ‘Geef mijn muts terug.’ Ze zei het aardig. Haar moeder had gezegd dat het belangrijk was om altijd aardig te zijn. Johan schudde zijn hoofd. Hij stak zijn tong uit. Draaide zich om en rende weg. Mina riep: ‘Geef mijn muts terug!’ Het was moeilijk om aardig te roepen. Alweer moest ze huilen.

Er klonk een dreun. Mina keek op. Johan lag op de grond. Hij was tegen een jongen aangebotst. Ze hoopte dat haar muts niet vies geworden was. Haar vader zei altijd dat schone kleren heel belangrijk waren. Johan krabbelde overeind. ‘Waarom rijd jij tegen mij aan?’, schreeuwde hij. ‘Met je stomme brommer. Kun je niet uitkijken?’
De jongen pakte Johans arm. ‘Jij loopt zo de straat op. Je moet zelf beter uitkijken.’
Mina liep naar hen toe. Ze zag dat de jongen een brommer had. Tenminste, ze dacht dat het een brommer was. Een blauwe brommer. ‘Dat is mijn muts’, zei ze.
De jongen griste de muts van Johans hoofd. ‘Je moet geen dingen van meisjes stelen’, zei hij. En hij spuugde vlak naast zijn voeten. Toen gaf hij de muts aan Mina. Ze zette de muts op haar hoofd.
‘Dankjewel’, zei ze. De jongen glimlachte.
Johan klopte zijn kleren af. Hij wilde weggaan, maar de jongen hield hem tegen. ‘Eerst je excuses aanbieden.’
‘Sorry’, zei Johan.
‘Maakt niet uit’, zei Mina. Haar vader had haar geleerd om mensen die spijt betuigden altijd te vergeven. Johan had duidelijk spijt. Hij wreef over zijn arm en rilde. Waarschijnlijk had hij het koud. Nu had hij geen muts meer.

Johan liep weg. Mina en de jongen bleven achter. ‘Ik heet Ilias’, zei de jongen. ‘En jij?’
‘Mina.’ Ze was in de war. De jongen had haar gered. Terwijl hij een brommer had. Het klopte niet.
‘Waarom heb jij een brommer?’
‘Dit is geen brommer.’
‘Niet?’
‘Dit is een scooter.’
Mina glimlachte naar hem.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten